CONSUMPTIEPATRONEN IN DE KEMPEN Een studie van kledingbezit en -productie in de 18e en 19e eeuw

13 augustus 2018

Dit onderzoek stelt de vraag naar kleding als consumptiegoed in de rurale Kempen. Welke evoluties en verschillen waren er in verband met kledingbezit, productie en distributie, tussen 1700 en 1900? Kleding wordt bestudeerd aan de hand van enkele grote debatten in de literatuur rond consumptie en productie. Deze gaan over de consumptierevolutie van McKendrick, proto-industrie van Mendels en Industrious Revolution van de Vries. De rurale Kempen zijn in dit kader een onderbelicht gebied, dat geassocieerd wordt met achterstand en streekgebondenheid. Een onderzoek naar deze grote (r)evoluties in de Kempen, levert een bijdrage doordat het de reikwijdte van de theorieën aanduidt en iets zegt over de mate waarin de Kempen en de gebieden binnen de Kempen als perifeer kunnen beschouwd worden. Ik geef een antwoord op deze vragen aan de hand van staten van goed. Dit zijn inventarissen van een het bezit van een huishouden die opgemaakt worden wanneer iemand sterft, om fouten bij de overerving te voorkomen. Ik kies voor vijf steekproeven tussen 1700 en 1900 en vier casestudy’s binnen de Kempen: Beringen, Hamont, Arendonk en Kalmthout. Deze vier regio’s zijn gekozen op basis van hun unieke economische en geografische situatie. In de staten van goed in deze vier regio’s en vijf steekproeven wordt gezocht naar enerzijds de aanwezige kledingstukken om kledingbezit te bekijken. Anderzijds worden werktuigen, grondstoffen en schulden beschreven, vanwege hun link met kledingproductie en -verwerving. Deze zijn op een systematische manier onderzocht en vergeleken doorheen de tijd, tussen de regio’s en tussen sociale groepen op basis van rijkdom. 

Drie conclusies worden getrokken op basis van de resultaten, maar de gebruikte bronnen en methoden kunnen niet alle vragen beantwoorden. Ten eerste is er een verandering in consumptiepatronen te zien, zoals beschreven in de consumptierevolutie en andere theorieën over verandering in consumptie: de waarde van kleding daalde, het aantal kledingstukken dat individuen bezaten nam toe en de duurzaamheid van de kleding nam af. De verandering was echter langzaam en niet overal gelijktijdig, dus spreek ik van een consumptie-evolutie. Ten tweede is deze evolutie later te zien in de Limburgse Kempen dan in de Antwerpse Kempen. Ik concludeer dat het correct is om te spreken over semi-perifere Westelijke Kempen en perifere Oostelijke Kempen in de 18de eeuw. In de 19de eeuw groeiden ze naar elkaar toe. In deze eeuw was de regio rond Kalmthout de uitzondering. De grote invloed van de stad heeft als resultaat dat de tendensen werden gekeerd: kleding bleef belangrijk en waardevol. De regio Turnhout-Arendonk blijkt, aan de hand van de studie van de kledingwinkels, een centrale rol als marktplaats binnen de Kempen te vervullen. Ten derde vind ik, in de kledingproductie die binnenhuis gebeurde een evolutie tussen 1700 en 1900. Enerzijds deden steeds minder huishoudens aan textiel- en kledingproductie. Anderzijds veranderden de stappen die ze zelf deden. Waar tot en met 1850 men vlas en hennep verbouwde, schapen hield voor de wol, deze grondstoffen verwerkte en spinde tot een draad, deed men dat in 1900 niet meer. Vanaf de steekproef van 1850 kwam de laatste stap: naaien op, voordien onbestaand in de staten. Aan de hand van de schulden is te zien hoe de andere stappen, zoals weven uitbesteed werden aan professionelen.

Author

Esther Roex

Promotor

Prof. dr. Heidi Deneweth en Prof. dr. Joeri Januarius

Organisation

Expertisecentrum voor Technisch, Wetenschappelijk en Industrieel Erfgoed (ETWIE)

Institution

Vrije Universiteit Brussel